Geschiedenis

  Kijk ook eens op site van historisch Nieuw-Weerdinge
 

Hoe het allemaal begon
Omstreeks 1850 vormde Zuidoost Drenthe het enige aaneengesloten hoogveengebied in het noorden van Nederland, waar nog niet op grote schaal turf werd gewonnen. Vanaf de 17e eeuw was men in het noorden van Drenthe reeds met ontginning begonnen. Men was rond Nieuw-Weerdinge nog niet begonnen, omdat de andere gebieden ruimschoots in de behoefte aan turf konden voldoen en deze hoek nogal afgelegen lag. Het lag zo geïsoleerd ten opzichte van de grote afzetmarkten en van de bestaande natuurlijke en gegraven waterwegen, dat
ontsluiting van het gebied voor 1850 te grote investeringen vergde. Dat veranderde in de tweede helft van de negentiende eeuw: toen werd het de grootste turfleverancier van ons land. Kort na 1850 leefden hier nog maar een paar duizend mensen. Dit uitgestrekte veengebied vormde een onderdeel van het Bourtanger Moor, dat met een oppervlakte van bijna 50.000 hectare tot één van de grootste veencomplexen van Noord West Europa behoorde.

In het oosten werd het Zuidoost Drentsche veencomplex van Westerwolde afgesneden door het beekdallandschap van de Ruiten AA, terwijl het Schoonebeekerdiep de zuidgrens met Bentheim vormde. De uitgestrekte gebieden behoorden tot de gemeenschappelijke gronden van de boeren en deze hebben zeker niet eeuwenlang onaangeroerd, woest en ledig gelegen, zoals de algemene opvatting wil. Het werd benut als weidegrond voor het vee, voor de eigen brandstofvoorziening en bovenal voor de verbouw van boekweit, die in de loop van de achttiende eeuw en vooral in de negentiende eeuw enorme vormen aannam. De boeren van Weerdinge, Valthe en Roswinkel en de monniken van het klooster in Ter Apel waren al op verschillende manieren werkzaam in dit gebied.
    
De ontsluiting van de Weerdinger Venen
De Hoogeveense Vaart en het Oranjekanaal ontsloten vanaf 1860 de venen van de Marke van Noord en Zuidbarge. De overige veengebieden in de gemeenten kwamen later aan snee.
Oorspronkelijk was het de bedoeling, dat ook de venen van de Marke van Weerdinge een verbinding zouden krijgen met het Oranjekanaal. Al in 1863 maakten de Gedeputeerde Staten hier melding van in hun jaarverslag. Mr.C.Hidding te Arnhem, die naast marke genoot van Noord en Zuidbarge ook deelnam in de Marke van
Weerdinge, had hierover al overeenstemming bereikt met de marke genoten van Weerdinge en Roswinkel.
Hij diende bij de provincie een verzoek om subsidie in, welke werd gehonoreerd onder zeer speciale voorwaarden. Hij zou in ieder geval vijfentwintig duizend gulden ontvangen. En als hij de Weerdinger Veenen zou weten te verbinden met het Oranjekanaal zou hij honderdduizend gulden aan steun ontvangen. De provincie wilde hiermee een dam opwerpen om te voorkomen, dat er een verbinding zou worden gemaakt met het Groninger kanalenstelsel. Men zou dan immers gedwongen worden om alle turf via de Stad Groningen af te voeren. Alle betrokkenen ontraadden ten sterkste deze voorwaarden te aanvaarden, omdat de liberale overheid hier nooit mee in zou stemmen. De betrokkenen wilden bovendien niet van Groningen afhankelijk zijn. Onder deze druk liet de provincie de voorwaarde vallen en in 1866 diende de minister een wetsvoorstel in om de ton subsidie toe te kennen. De Tweede Kamer stemde met het voorstel in, maar de Eerste Kamer wees het af.
In de decennia die daarop volgden werd het plan van tijd tot tijd van stal gehaald. Dit heeft echter nooit geleid tot het uitvoeren van de plannen.
   
Wonen en werken in Nieuw-Weerdinge
Bij de ontwikkeling van de bevolking in Nieuw-Weerdinge waren de eerste marke bezitters en veen eigenaren van groot belang. Voor zover ze zich zelf in de veenkoloniën vestigden namen ze hun eigen werkvolk mee. Als ze zelf niet hier naar toe kwamen, dan verhuurden ze de plaatsen aan de zoons van hun meiers (pachters)Dit laatste verklaart de aanwezigheid van een kern van Drenten van de zandgronden naast de vreemde bevolking.(de seizoenarbeiders werden "vreemden" genoemd). Bij de ontwikkeling van Nieuw Weerdinge speelden deze "vreemden" een belangrijke rol.
Er waren veel arbeiders nodig om het veen af te graven en de turf te verschepen. Het veen in de oude wingebieden elders in het land raakte op en arbeiders uit die streken kwamen hier nu werk zoeken. In het Friese Opsterland en het Drentse Smilde liepen de verveningen omstreeks 1880 ten einde. Het verhuizen was voor de arbeiders en hun gezinnen niet zo'n grote stap. Ook onder normale omstandigheden, wanneer in het veen nog volop werk was, werd men vaak gedwongen om te verhuizen en naar elders te vertrekken. Men trok met het veen mee.

Slot
Het beeld van Nieuw Weerdinge als dorp waar men kon wonen en werken verdwijnt. Door de grotere mobiliteit is het voor velen voor de hand liggend, dat het werk buiten het dorp wordt gezocht. En wat is er dan prettiger dan 's avonds thuis te komen van het werk in een dorp waar het door het goede leefklimaat goed wonen is. In de jaren 80 werd reeds voorspeld, dat Nieuw-Weerdinge in de toekomst een forensendorp zou worden. Deze voorspelling is aan het eind van de twintigste eeuw, grotendeels uitgekomen.

Disclaimer  - Nieuw-Weerdinge 2016